Overzicht gedragscompetenties in een traditionele vorm en volgorde

1. Luisteren (Tonen belangrijke informatie op te pakken uit mondelinge mededelingen. Doorvragen, ingaan op reacties) 21. Organisatiesensitiviteit (Onderkennen van invloed en gevolgen van eigen beslissingen of activiteiten op andere onderdelen van de organisatie)
2. Mondelinge presentatie (Ideeën en feiten op heldere wijze presenteren, gebruikmakend van terzake doende middelen) 22. Probleemanalyse (Signaleren van problemen; herkennen van belangrijke informatie; verbanden leggen tussen gegevens. Opsporen van mogelijke oorzaken van problemen;zoeken van terzake doende gegevens)
3. Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid (Ideeën en meningen in begrijpelijke taal aan anderen mondeling duidelijk maken) 23. Visie (Afstand nemen van de dagelijkse praktijk; zich concentreren op hoofdlijnen en op lange termijn beleid)
4. Overtuigingskracht (Gedrag dat er op gericht is om anderen te overtuigen van een bepaald standpunt en instemming te krijgen met bepaalde plannen, ideeën of produkten) 24. Ambitie (Er naar streven hogerop te komen in de organisatie; gedrag vertonen dat er op gericht is carrière te maken en succes te boeken. Zich de moeite geven zichzelf te ontwikkelen om dit te bereiken)
5. Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid (Ideeën en meningen in begrijpelijke en correcte taal op schrift stellen) 25. Energie (Gedurende een lange periode in hoge mate actief zijn wanneer de functie dat vraagt. Hard werken; uithoudingsvermogen hebben)
6. Flexibel gedrag (Indien zich problemen of kansen voordoen de eigen gedragsstijl veranderen ten einde een gesteld doel te bereiken) 26. Initiatief (Kansen signaleren en er naar handelen. Liever uit zichzelf beginnen dan passief afwachten)
7. Groepsgericht leiderschap (Richting en sturing geven aan een groep, samenwerkingsverbanden tot stand brengen en handhaven) 27. Klantgerichtheid (Onderzoeken van wensen en behoeften van de klant/gebruiker, en hiernaar handelen)
8. Individugericht leiderschap (Richting en sturing geven aan een medewerker in het kader van diens taakvervulling) 28. Managementidentificatie (Zich vereenzelvigen met de belangen en problemen van het management)
9. Ontwikkelen medewerkers (Analyseren van ontwikkelbehoeften en het (laten) uitvoeren van ontwikkelingsactiviteiten) 29. Onafhankelijkheid (Acties ondernemen die meer gebaseerd zijn op eigen overtuigingen dan op een verlangen anderen een plezier te doen)
10. Optreden (Een goede eerste indruk maken op anderen en deze indruk handhaven) 30. Ondernemerschap (Signaleren van kansen in de markt, zowel voor bestaande als nieuwe produkten/diensten, er naar handelen en daarbij risico's durven nemen)
11. Samenwerken (Bijdragen aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer de samenwerking een onderwerp betreft dat niet van direct persoonlijk belang is) 31. Prestatiemotivatie (Gedrag dat getuigt van het stellen van hoge eisen aan eigen werk. Laten zien niet tevreden te zijn met een gemiddelde prestatie)
12. Sensitiviteit (Zich bewust tonen van andere mensen en de omgeving alsmede de eigen invloed hierop. Gedrag dat getuigt van het onderkennen van de gevoelens en behoeften van anderen) 32. Aanpassingsvermogen (Doelmatig blijven handelen door zich aan te passen aan veranderende omgeving, taken, verantwoordelijkheden en/of mensen)
13. Sociabiliteit (Zich zonder moeite onder andere mensen kunnen begeven. Gemakkelijk naar anderen toestappen en zich gemakkelijk in gezelschap mengen) 33. Besluitvaardigheid (Beslissingen nemen door middel van het ondernemen van acties of zich vastleggen door middel van het uitspreken van meningen)
14. Delegeren (Eigen beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden op duidelijke wijze toedelen aan de juiste medewerkers) 34. Discipline (Zich voegen naar het beleid en de procedures van de organisatie. Bij veranderingen bevestiging zoeken bij de juiste autoriteit)
15. Plannen en organiseren (Op effectieve wijze doelen en prioriteiten bepalen en benodigde acties, tijd en middelen aangeven om de bepaalde doelen te kunnen bereiken) 35. Durf (Risico's aangaan om uiteindelijk een bepaald herkenbaar voordeel te behalen)
16. Voortgangscontrole (Opstellen en uitvoeren van procedures om de voortgang van processen, taken of activiteiten van medewerkers en van zichzelf te bewaken en te controleren) 36. Integriteit (Handhaven van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen in activiteiten die met de functie te maken hebben)
17. Creativiteit (Met oorspronkelijke oplossingen komen voor problemen die met de functie verband houden. Nieuwe werkwijzen bedenken ter vervanging van bestaande) 37. Omgang met details (Langdurig en effectief kunnen omgaan met detailinformatie)
18. Leervermogen (Nieuwe informatie in zich opnemen en deze effectief toepassen) 38. Stressbestendigheid (Effectief blijven presteren onder tijdsdruk, bij tegenslag, teleurstelling of tegenspel)
19. Omgevingsbewustzijn (Laten blijken goed geïnformeerd te zijn over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of de organisatie) 39. Vasthoudendheid (Bij een bepaald actieplan of opvatting blijven, totdat het hoogste doel is bereikt of ophoudt redelijkerwijs bereikbaar te zijn)
20. Oordeelsvorming (Gegevens en mogelijke handelwijzen in het licht van relevante competenties tegen elkaar afwegen en tot realistische beoordelingen komen)

WvO/ 7-7-2007 Bron: Segers/GITP