Er wordt voorbarig gejuicht, RSI claims van medewerkers zullen niet zomaar gehororeerd worden.


Begin 2001 speelde de berichtgeving over RSI, afkomstig van het bureau Beroepsziekten van de FNV, niet te verwarren met het van overheidswege opgerichte Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, een nogal dominerende rol.

Onder andere de brede verspreiding van RSI, aankomende miljoenenclaims – van studenten van de Hoge School te Amsterdam die voor hun studie met laptops moesten werken –, alsmede recent behaalde juridische successen waarbij werkgevers met succes aansprakelijk (zouden) zijn gesteld voor schade als gevolg van RSI van hun werknemers.

Volgens het bureau Beroepsziekten van de FNV heeft 5 tot 10% van alle mensen die werken met een toetsenbord en/of muis inmiddels last van RSI aandoeningen, die moeilijk of helemaal niet meer herstellen. Indien dit percentage op waarheid berust zou dat uiteraard uiterst verontrustend zijn. In dat geval zouden, indien de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de omvang van de beroepsbevolking worden gebruikt, mogelijk 700.000 werknemers in Nederland inmiddels ernstige RSI klachten hebben. Zo’n getal komt ongeloofwaardig voor en wordt in ieder geval op geen enkele manier onderbouwd. Deze berichtgeving van het bureau Beroepsziekten van de FNV dient dan ook zeker kritisch te worden bekeken.

Dit geldt temeer omdat de FNV verwijst naar een zaak die (medio december 2000) door het kantongerecht te Middelburg is behandeld. In dat geval wordt abusievelijk nagelaten eveneens te wijzen op de uitspraak van de rechtbank van Middelburg in een hoger beroep van een tussenvonnis in die zelfde zaak van 10 januari jl. De kantonrechter had in eerste instantie een verzoek van de werkgever om een zogenaamde contra expertise (deskundigen onderzoek afgewezen. Maar in hoger beroep heeft de rechtbank inmiddels beslist dat de werkgever alsnog recht heeft op een nader onafhankelijk medisch onderzoek. De rechtbank heeft bovendien uitgebreide instructies voor een dergelijk onderzoek gegeven. Het is vanzelfsprekend dat pas aan de hand van dat medisch onderzoek kan worden vastgesteld of er in die zaak inderdaad een concreet verband kan worden gelegd tussen de werkgeversaansprakelijkheid en de – gestelde - RSI klachten van de betreffende werknemer. Ten aanzien van die, thans door het bureau Beroepsziekten nogal euforisch aangehaalde, zaak zijn derhalve zeker nog niet alle zetten gedaan.

De publiciteitsgolf die de FNV ontketende lijkt mij bovenal van strategische aard en kan niet (geheel) los worden gezien van het doel waarvoor het bureau Beroepsziekten medio mei vorig jaar is opgericht, te weten het op ‘no-cure no-pay’ basis behandelen van aan beroepsziekten gerelateerde schadeclaims. De FNV probeert daarmee misschien juist in een periode dat, volgens de laatste berichtgeving, de organisatiegraad van werknemers wat afneemt andere bronnen aan te boren om zich ten opzichte van werknemers te profileren.

Op zich is met de door het FNV gebezigde doelstellingen, te weten het beschermen van en het opkomen voor de gezondheid van werknemers, niets mis. Een storend element is echter dat ten onrechte de indruk wordt gewekt dat de uiterst relevante causale relatie tussen de betreffende werkzaamheden en aansprakelijkheid voor de werkgever voetstoots wordt aangenomen en dat elke RSI claim tot toewijzing van een schadevergoeding zal leiden.

Het bureau Beroepsziekten van de FNV heeft een procesbelang op basis van het gehanteerde ‘no-cure no-pay’ stelsel. Het lijkt nu met zijn stellingnam, vooral te beogen werknemers te mobiliseren om tegen hun werkgever te procederen. Daarbij wordt de indruk gewekt als zou in de jurisprudentie over de aansprakelijkheid van werkgevers voor RSI claims zijn uitgemaakt dat werknemers met dergelijke klachten van de rechter steeds gelijk krijgen.

In de jurisprudentie is dit ‘gemak’ echter (nog) niet terug te vinden. De enkele constatering van RSI-gerelateerde klachten leidt nog niet automatisch tot de aansprakelijkheid van de werkgever. Dit zou ook niet moeten kunnen: de problematiek van de werkgeversaansprakelijkheid voor een beroepsziekte brengt juist met zich dat elke zaak op zich zelf staat. Daarbij dient de – gestelde - beroepsziekte te worden afgewogen tegen de door een specifieke werkgever in acht genomen mate van zorgvuldigheid ten aanzien van het zorgdragen voor een veilige werkplek.

Afgezien van de beantwoording van de zéér belangrijke primaire vraag of er een directe relatie (causaal verband) bestaat tussen een gestelde RSI klacht en het verrichte werk dient, in het kader van het aansprakelijkheidsvraagstuk, te worden onderzocht of de werkgever op het moment dat hij bekend was met de klachten zijn zorgplicht (voor het creëren van een veilige werkplek) voldoende in acht heeft genomen.

Indien de werkgever aantoont dat hij – gezien de kennis op dat moment (stand van de wetenschap) van de gezondheidsklachten en de bestrijding van die klachten - al het mogelijke heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, dan is de werkgever op basis van de letter van de wet niet aansprakelijk.

Daarbij komt bovendien dat de Gezondheidsraad onlangs in haar rapport - advies aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 november 2000 – heeft geoordeeld dat het causale verband tussen bepaalde werkomstandigheden en RSI over het algemeen snel wordt aangenomen, terwijl wetenschappelijk nog steeds niet is aangetoond of er wel een direct verband kan worden gelegd.

Overigens wordt wel aangenomen dat RSI-klachten vooraf worden gegaan door activiteiten met herhaalde bewegingen of een statische houding. Volgens de Gezondheidsraad is nog altijd niet duidelijk hoe RSI-klachten ontstaan, en dus ook niet hoe zij zouden kunnen worden voorkomen, waardoor alvorens conclusies te kunnen trekken nader onderzoek noodzakelijk is.

Het verband tussen RSI en werk kan met andere woorden niet zonder meer worden aangenomen. Anders gezegd, niet bij voorbaat kan worden gesteld dat het feit dat iemand RSI heeft, ook al is er een direct verband met het werk, ook betekent dat de werkplek daarmee onveilig zou zijn en dat de werkgever niet aan zijn zorgvuldigheidverplichting zou hebben voldaan.

Met andere woorden: er bestaat nog altijd grote onduidelijkheid over de oorzaken, de preventie en de behandeling van RSI. Een pas op de plaats lijkt nodig alvorens ‘grote’ conclusies ten aanzien van de aansprakelijkheid kunnen worden getrokken. RSI zaken staan thans nog in de kinderschoenen. Verder onderzoek ten aanzien van het verband tussen RSI en werkomstandigheden moet worden afgewacht.
Uiteraard neemt dit niet weg dat de werkgever, in het kader van de op hem rustende verplichting om voor een veilige werkplek zorg te dragen, de komende ontwikkelingen zeker op de voet zal moeten blijven volgen


Mr. H.W. van Osch is advocaat bij Caron&Stevens / Baker & McKenzie Advocaten, Notarissen en Belastingadviseurs te Amsterdam en werkzaam in de sectie Arbeidsrecht.
Adres: Caron & Stevens / Baker & McKenzie Leidseplein 29, 1017 PS Amsterdam, P.O. Box 2720, 1000 CS Amsterdam
Telephone: (020) 5517555 Intn'l Dialing: (31-20) 5517555 Facsimiles: (31-20) 6267949; 6232884

Copyright 4 februari 2001 Huub van Osch